TWEET
Ik kom in een lokaaltje waar het woord ophokken zeer toepasselijk is. Twee meiden prikken intensief op hun mobieltje. Eigenlijk zitten ze daar toevallig, want hun streekbus was een halfuur te vroeg.
Even later zijn er acht leerlingen, de rest ligt nog in bed. Het is half tien. Ik stel voor dat de dames hun naam op een strook papier zetten, groot en duidelijk. Voor- en achternaam. Waarom? Daarom. Als ik ze over een poosje op mijn bijna zestigjarige harde schijf wil hebben moet het zo. Want ik heb allang ontdekt dat mbo-meiden van zestien tot twintig jaar er allemaal hetzelfde uitzien: halflang haar, beetje ontevreden smoeltje, inmiddels pukkelvrij, en in spijkerbroek. Allemaal Lissa, Mariska’s, Jennifers en Silkes. Op die namen zijn mijn hersencellen niet gebouwd.
Ik geef de dames de opdracht om met de eerste letter van voor- en achternaam een aantal eigenschappen van zichzelf te bedenken, wat ik niet eens zelf heb bedacht, maar wel een originele manier van kennismaken vind. Het houdt allemaal niet over. De S? Uuh… Nee, daar weet Silke niets mee te verzinnen. Ik help. Sociaal? Sportief? Solidair? Dat laatste woord kent ze niet.
Ik vraag wie er thuis Fries praat. Een meisje, dat net nog met haar hoofd op de bank lag, zit nu rechtop. Ik heb niet het idee dat één van mijn collega’s die vraag ooit eerder heeft gesteld. En dat bij jongeren die straks oude mensen en gehandicapten moeten helpen.
Vier van de acht zijn Friestalig. Mooi zo, zeg ik. En ik dan, willen ze weten. Ik ben geheel tweetalig, zeg ik. Alleen als ik moe ben, boos of verdrietig, begin ik te brabbelen. Dan ligt mijn tong dwars in mijn mond, en kost het moeite foutloos Nederlands te praten. Iemand een idee hoe dat kan? Iedereen is nu betrokken.
Als alle acht zich hebben voorgesteld, en ik door wil gaan met de les, zegt een meisje: En u, mevrouw? Wie bent u? Ik vraag of ze een smartphone hebben. Domme vraag. Bovendien geldt de schoolregel dat die in de les uit staat. Waar niemand zich trouwens aan houdt.
Ik zeg: Pak je telefoon. Zestien ogen kijken mij verontrust aan. Dat mocht toch niet? Dat moet, zeg ik. En ik geef toestemming om vijf minuten op mijn naam te googelen. Nu staren ze me echt aan of ik rijp ben voor een inrichting. Maar om mij een plezier te doen willen ze mijn naam best even in het google-venstertje typen.
Het blijkt mee te vallen. Heel stil wordt het nu. Ik geef de opdracht een samenvatting van de gevonden informatie te geven, in de lengte van een tweet. Nu, vooruit, twee tweets. Ik ben de beroerdste niet. Zegt een meisje (18 jaar): Een tweet? Wat is dat mevrouw? En ik moet toegeven, die vraag laat mij innerlijk juichen. Zolang bejaarde leerkrachten voor een mbo-klas over tweets twitteren en er in het jaar onzes Heeren 2014 nog kinderen bestaan die niet weten wat dat is, is er nog hoop.
Als ik even later mijn romans uit mijn tas vis, heb ik het publiek dat ik gewend ben. Na de les blijven drie meiden hangen voor een praatje. Of ik ook Friese les wil geven. Want ze kunnen hun eigen taal niet eens schrijven, en met moeite lezen. Dat voelt soms zo beroerd.
Ik weet niet wat ik hoor. Zeg dat ik een facultatief uurtje Fries zal geven, als ze nog een paar enthousiastelingen erbij vinden. Opgetogen slingeren ze hun schooltas over hun schouder, en vertrekken, mij verbijsterd achterlatend.
Is er nog iemand die wil beweren dat mbo-ers ongeïnteresseerde middenmoters zijn? Kom maar op dan.